Op een nog warme najaarsdag zitten twee semi-fictieve personen op een terrasje oeverloos te wauwelen, met één oog kijken ze aapjes, zoals schrijvers altijd doen, met het andere kijken ze diep in de fictieve wereld van een derde schrijver. Ze mochten haar verhaal proeflezen.
‘Vind jij dat nou eigenlijk geloofwaardig, Inge,’ zegt de ene, een wat slungelige man die zijn benen als origami onder het formica tafeltje gevouwen heeft, ‘dat zo ongeveer de hele wereld wordt stilgezet door een of ander virus?’
‘Mwah, ik ben niet zo bang voor griepjes,’ antwoordt de andere, een stoere vrouw, na een trek van haar sigaret. ‘Maar maakt het voor het verhaal nou echt uit hoe die wereld zo gekomen is, Leander? Voor mijn part was het een oorlog, of een virus, of een meteorietinslag, weet ik het.’
‘Je hebt gelijk. Het verhaal gaat om Julius en Senna en hoe zij overleven in Leegland. Misschien is het wel goed dat er niet zoveel world-building gedaan wordt. Lekker in het midden laten die handel en gewoon een avontuur beleven,’ zegt Leander en hij kucht kort, zonder dat er zelfs maar iemand van opkijkt.
Inge steekt er nog één op. ‘Spannend is het zeker. Die treinscène alleen al. Ik heb dat stuk inmiddels denk ik zeker vijf keer gelezen in verschillende revisies. En minstens twee keer gehoord rond het kampvuur.’
Ze glimlachen allebei, denkend aan de gezelligheid van de schrijfweken. Aan de honderden scènes die in de loop der jaren zijn voorgelezen, gewoon genieten van elkaars werk met een wijntje en een warm vuur. Nu hadden ze allebei commentaar moeten leveren in de kantlijn, zo objectief mogelijk natuurlijk, al is buiten je eigen kaders denken soms moeilijk.
‘Ik hoop maar dat ik niet te kritisch was,’ zegt Leander, ‘hoe meer potentieel een verhaal heeft hoe strenger ik word.’
‘Daar kan Marjan wel tegen,’ zegt Inge, hopend dat ze zelf ook niet te veel rode streepjes heeft gezet. ‘Ze ziet er zo lief uit, maar ondertussen…’
Ze knikken. Ze voelen allebei dat er nog meer spanning, nog meer leesplezier uit het manuscript geperst kan worden, en willen tegelijkertijd geen van beiden hun vriendin overbelasten met kritiek en haar de motivatie ontnemen. Ze weten allebei hoe breekbaar de geest van een schrijver kan zijn.
Inge haalt haar schouders op, Leander trekt een wenkbrauw omhoog. En ze bestellen nog een drankje.
‘Ik las trouwens vanochtend dat een of ander virus om zich heen grijpt in China,’ zegt Inge.
‘Misschien is het toch niet zo’n ongeloofwaardig gegeven.’
De twee kijken uit over de menigte. Er loopt er een tussen die een mondkapje draagt. Wat een mafkees.
Het proeflezen van Leegland was een hele klus. Je wilt niet negatief zijn, maar zeker wel eerlijk en die balans is soms lastig te vinden. Want hoe goed de tigste versie van Leegland al was, toch moest er nog een boel gebeuren voordat het verhaal boek-klaar zou zijn.
En hoe formuleer je dan je commentaar, hoe maak je duidelijk wat je bedoelt zonder dat de schrijver in standje freeze schiet. Je wilt voorkomen dat iemand blokkeert door al je goedbedoelde aanwijzingen om het verhaal te verbeteren. Want dat gaat ver en diep, zowel op verhaallijnen, personageontwikkeling, perspectief, herhalingen als op woord- en zinsniveau.
– Is het aandrang of drang of een heel ander woord? Ik heb bij aandrang zo’n WC associatie.
– Ik zou hier iets van een momentje tussen Eva en Julius inbrengen, hoeft niet meer te zijn dan elkaar aankijken.
– Als die man doodgaat, dat loeien, ik krijg bij die woordkeuze een beetje een milka-koe gevoel.
– Ik zou het sowieso fijn vinden om meer te weten te komen over de wereld waar ze in rijden, hoe ziet verdronken Nederland er uit?
– Ik zou dit weglaten, door dat vallen is dat al overduidelijk. Maar die eenzaamheid, dat je je zo verloren kunt voelen, dat is voor mij iets wat meer benadrukt mag worden. Zoveel doden, pas geleden, wat doet dat met hem.
– Lieve Marjan, YESSSSSS, YOU DID IT! ZO TROTS OP JE!